Bestuurder kan zich niet verweren tegen bestuurdersaansprakelijkheid met beroep op de klachtplicht

1 oktober 2024

Eind april 2024 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen inzake de toepasselijkheid van de klachtplicht op bestuurdersaansprakelijkheid. De bestuurder stelde dat hij niet aansprakelijk kon worden gesteld door de vennootschap, omdat zij niet had voldaan aan haar klachtplicht. De Hoge Raad oordeelt anders.

Samenvatting van de zaak

De bestuurder in kwestie was bestuurder van het Nederlandse Parkdale International B.V. (‘Parkdale’). In mei 2011 was deze bestuurder bij Parkdale benoemd. Op 24 februari 2016 is het ontslag van de bestuurder aanvaard door de aandeelhouder en algehele decharge verleend voor het gevoerde beleid tot aan de datum van zijn terugtreden.

Parkdale was via een dochtervennootschap betrokken bij het delven van grondstoffen in Kazachstan. In 2018 wordt een kritisch rapport uitgebracht over de rol van de bestuurder bij het beheer van gelden van Parkdale.

Parkdale vordert betaling van de bestuurder in verband met: i) verstrekte en niet terugbetaalde leningen, althans door Parkdale uitgekeerde bedragen, en ii) onterecht aan Parkdale gefactureerde bedragen (waaronder honoraria voor de bestuurder). Door de rechtbank zijn de vorderingen van Parkdale grotendeels toegewezen. Daarna heeft het gerechtshof in hoger beroep het vonnis van de rechtbank grotendeels bekrachtigd. Het gerechtshof heeft toen ook al aandacht besteed aan het beroep van de bestuurder op schending van de klachtplicht en heeft dat beroep verworpen.

Beoordeling Hoge Raad

De bestuurder gaat in cassatie en klaagt onder andere dat het gerechtshof heeft miskend dat de schuldeiser bij een vordering op basis van artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (interne bestuurdersaansprakelijkheid) rekening moet houden met de klachtplicht (artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek). Indien een schuldeiser zich niet houdt aan de klachtplicht, door niet tijdig te klagen over een gebrek in een prestatie, dan kan hij zijn aanspraken verliezen. Kort gezegd stelt de bestuurder dat Parkdale niet (tijdig) heeft geklaagd dat zij de uitvoering van de werkzaamheden van de bestuurder gebrekkig vond. Daarom zou Parkdale geen aanspraak meer mogen maken op vergoeding van haar schade.

De Hoge Raad ziet dit anders. Door benoeming van een bestuurder ontstaat er een rechtspersonenrechtelijke rechtsverhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon. Die verhouding maakt dat de bestuurder gehouden is zich aan de wet en de gewoonte, de statuten en de reglementen en besluiten van die rechtspersoon te houden. Daardoor is een bestuurder aansprakelijk als hij zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld en hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

De Hoge Raad oordeelt dat een redelijke wetsuitleg met zich meebrengt dat een aansprakelijk gestelde bestuurder zich niet kan verweren door te stellen dat de rechtspersoon niet heeft voldaan aan de klachtplicht. Deze uitleg vloeit voort uit de hiervoor genoemde rechtspersonenrechtelijke rechtsverhouding. Daarnaast zou het meegaan in dit verweer betekenen dat de bestuurder bij zichzelf zou moeten klagen namens de rechtspersoon.

Kortom, een bestuurder kan zich er niet op beroepen dat de vennootschap niet (tijdig) heeft geklaagd om onder een aansprakelijkheidsclaim van de vennootschap uit te komen.

Meer informatie of vragen?

Neem gerust contact op met David Visscher, telefonisch bereikbaar via 088 627 22 87 of per e-mail via david.visscher@pellicaan.nl, of een van onze andere ondernemingsrechtspecialisten van Pellicaan Advocaten.


Dit artikel is geschreven in een reeks van artikelen over bestuurdersaansprakelijkheid. Andere artikelen in deze reeks: