Verplichtstelling pensioenfonds, welke werkgever begrijpt het nog?

15 mei 2024

Binnen Nederland kennen we de Wet verplichte deelneming bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet BPF), op basis waarvan werkgevers in een gedefinieerde bedrijfstak verplicht zijn tot aansluiting bij het bedrijfstakpensioenfonds. Achterliggende gedachte van de wet is enerzijds dat er binnen de bedrijfstak geen concurrentie optreedt bij de arbeidsvoorwaarde pensioen en anderzijds dat alle werknemers binnen de bedrijfstak pensioenaanspraken opbouwen. Het is de taak van de sociale partners om de bedrijfstak duidelijk af te bakenen, zodat een werkgever gemakkelijk kan achterhalen binnen welke bedrijfstak hij (eventueel) opereert. Hierbij geldt de zogenaamde 'cao-norm'; de tekst van het verplichtstellingsbesluit van het pensioenfonds op zichzelf moet de werkgever de benodigde duidelijkheid verschaffen. Dat dit laatste regelmatig niet het geval is laten de recente uitspraken van Gerechtshof Den Haag en Rechtbank Amsterdam zien.

Gerechtshof Den Haag

In het arrest van Gerechtshof Den Haag gaat het om de discussie tussen het pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) en een bedrijf dat diensten verricht ten behoeve van de organisatie van congressen en tentoonstellingen. Het verplichtstellingsbesluit van PMT is zeer uitgebreid te noemen. Werkgevers die uitsluitend of in hoofdzaak de in artikel 1 t/m 17 (met meerdere subcategorieën) genoemde werkzaamheden uitvoeren, worden geacht onder de werkingssfeer van het fonds te vallen. Voor het begrip ‘in hoofdzaak’ wordt een vergelijking gemaakt tussen de overeengekomen arbeidsuren van werknemers die zich bezighouden met de in artikel 1 t/m 17 genoemde werkzaamheden (binnen metaal) en de overeengekomen arbeidsuren van werknemers die zich bezighouden met andere werkzaamheden binnen de onderneming (buiten metaal). De uren binnen metaal moeten groter zijn dan de uren buiten metaal.

Bedrijfstakken

Het pensioenfonds heeft ingezet op wel zeven bedrijfstakken om de aansluiting van de onderneming te bewerkstelligen. Kennelijk hadden de activiteiten van de onderneming met al deze bedrijfstakken voldoende raakvlak volgens het pensioenfonds.

In het arrest gaat het gerechtshof uitgebreid in op deze zeven bedrijfstakken. Bij alle bedrijfstakken die het pensioenfonds heeft aangehaald, concludeert het gerechtshof dat de werkzaamheden van de onderneming niet of slechts zeer gering onder de werkingssfeerbepaling vallen. De stelling van PMT dat slechts het inpluggen van een stekker al valt aan te merken als het uitvoeren van metaalwerkzaamheden, vindt bij het gerechtshof geen gehoor.

Werkzaamheden door derden

Het pensioenfonds probeert zelfs om werkzaamheden die door derden in opdracht van de onderneming worden verricht, toe te rekenen aan de activiteiten van de onderneming zelf. Door de tekst van het verplichtstellingsbesluit dat het gaat om werknemers van de onderneming, gaat het gerechtshof hierin niet mee. Ook de stelling van het pensioenfonds dat er een materieel-wettelijk systeem bestaat, waarbij met een overlap tussen pensioenfondsen is beoogd te vermijden dat er werknemers zonder pensioenopbouw zijn, wordt door het gerechtshof gepareerd. Dit maakt niet dat de werkingssfeer van PMT zodanig moet worden opgerekt dat elke onderneming er onder te scharen valt.

Conclusie

Het gerechtshof concludeert derhalve dat de onderneming niet onder de werkingssfeer van het pensioenfonds Metaal & Techniek valt.

Rechtbank Amsterdam

Bij Rechtbank Amsterdam speelde het pensioenvraagstuk van een bekend kledingmerk. Deze onderneming viel vanaf de aanvang onder de werkingssfeer van het pensioenfonds Mode-, Interieur, - Tapijt- en Textielindustrie (MITT) op basis van het feit dat ze kleding ontwerpen en laten produceren. Door de jaren heen zijn de activiteiten echter steeds meer verschoven naar het zelf aan particulieren verkopen van de kleding. Hierdoor kwam het Pensioenfonds Detailhandel in beeld. Volgens de onderneming houdt inmiddels 90% van de werknemers zich bezig met de detailhandelsactiviteiten en dient ze zich dus aan te sluiten bij het pensioenfonds Detailhandel.

Overlap tussen pensioenfondsen

Dat er enige overlap tussen de beide pensioenfondsen zit, is beide fondsen al geruime tijd bekend. Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de fondsen, echter zonder passende oplossing. Meer dan 200 ondernemingen hebben hiermee te maken en worden door beide fondsen gesommeerd tot aansluiting. Aangezien dit tot strijdigheid met de wettelijke voorschriften leidt, is het pensioenfonds Detailhandel de rechtszaak gestart tegen het pensioenfonds MITT.

De rechtbank beoordeelt de beide verplichtstellingsbesluiten en concludeert dat de onderneming wordt aangemerkt als detailhandelsbedrijf vanaf het moment dat minimaal 50% van de loonsom met deze activiteit gemoeid is. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit feit voldoende vast. Aangezien het pensioenfonds MITT geen hoofdzaakcriterium hanteert en de onderneming ook kleding ontwerpt en laat vervaardigen, is ook de verplichtstelling van dit fonds op de onderneming van toepassing.

Zwaartepunt activiteiten

De rechtbank oordeelt dat het zwaartepunt van de activiteiten van de onderneming inmiddels ligt bij de verkoop van kleding aan particulieren, wat leidt tot de conclusie dat de onderneming kwalificeert als detailhandelsbedrijf. Met een verplichte aansluiting bij dit pensioenfonds tot gevolg.

Overlap werkingssferen

Pensioenfonds MITT stelt dat de onderneming gedwongen is om, ondanks de overlap met een andere verplichtstellingsbesluit, de verplichte aansluiting bij het pensioenfonds MITT te laten voortduren. Bij overlap tussen werkingssferen van verplichtstellingsbesluiten dienen de sociale partners, op grond van de Beleidsregels, zelf een oplossing te vinden. De fondsen overleggen al een aantal jaar over dit onderwerp, echter zonder concrete afspraken over de afbakening van de werkingssferen. Naar het oordeel van de rechtbank mogen werkgevers niet de dupe worden van een discussie tussen de bedrijfstakpensioenfondsen over de afbakening als zij zelf verantwoordelijk zijn voor de oplossing.

Hoofdzaakcriterium

Om de betreffende onderneming duidelijkheid te bieden, legt de rechtbank zelf het verplichtstellingsbesluit van pensioenfonds MITT uit. Om een dubbele aansluiting te voorkomen kiest ze voor een beperkte uitleg van het verplichtstellingsbesluit door hier toch een hoofdzaakcriterium in te lezen. De onderneming valt enkel onder de werkingssfeer van pensioenfonds MITT indien het hoofdzakelijk MITT activiteiten verricht en dat is niet het geval.         

De rechtbank concludeert derhalve dat de onderneming onder de werkingssfeer van het pensioenfonds detailhandel valt en niet onder die van het pensioenfonds MITT.

De praktijk

De doelstelling van de Wet BPF is op zichzelf heel helder; binnen een bedrijfstak zorgen dat alle werknemers minimaal dezelfde pensioenopbouw hebben. Om dit te bereiken mag van de sociale partners wel worden verwacht dat de bedrijfstak duidelijk wordt afgebakend waarbij het voor een onderneming, zonder aanvullende beleidsbesluiten, duidelijk is of ze binnen of buiten de bedrijfstak valt. De beide genoemde arresten laten zien dat dit in de praktijk niet altijd het geval is, met alle gevolgen voor de onderneming van dien.

Het gebeurt regelmatig dat een pensioenfonds probeert om de reikwijdte van de werkingssfeer ruimer uit te leggen dan de tekst van het verplichtstellingsbesluit. Hiermee probeert het pensioenfonds zelf, achteraf, de definitie van de bedrijfstak op te rekken, terwijl dit is voorbehouden aan de sociale partners. Hierdoor worden ondernemingen onnodig geconfronteerd met juridische kosten en dat is niet de doelstelling van de Wet BPF.

Meer weten of vragen?

Neemt u dan contact op met onze pensioenspecialist Paul van Ravenzwaaij. Paul is per e-mail bereikbaar via paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl en telefonisch via telefoonnummer 088 627 22 20.