Moet pensioenfonds ‘redelijk’ zijn in discussie over aansluiting?
19 september 2024Over de werkingssfeer van bedrijfstakpensioenfondsen is al het nodige gezegd en geschreven. Het verplichtstellingsbesluit van het pensioenfonds moet voldoende duidelijk zijn voor een werkgever zodat deze, zonder aanvullende onofficiële toelichting, kan beoordelen of een aansluiting voor hem verplicht is. Onlangs heeft Gerechtshof ’s-Hertogenbosch aan de discussie een nieuw fenomeen toegevoegd: de toets van de redelijkheid en billijkheid.
In juli heeft het Hof een tweetal uitspraken gedaan terzake van de verplichtstelling van het bedrijfstakpensioenfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (MITT) waarbij de toets van de redelijkheid en billijkheid een rol heeft gespeeld. De beide casussen, naast nog vele lopende casussen, gaan over de grens van de werkzaamheden die vallen binnen de bedrijfstak MITT. Let wel dat dit binnen het verplichtstellingsbesluit van meerdere pensioenfondsen een discussiepunt kan zijn.
Casus 1: werkgever hoeft niet aan te sluiten
Deze casus ziet op een werkgever die een groothandel in schoonmaak- en hygiëne artikelen drijft. Het productassortiment beslaat vele duizenden producten. Een van deze producten betreft bedrijfskleding welke, op verzoek van de afnemer, kan worden voorzien van een bedrijfslogo. De omzet van de totale kledingverkoop is slechts een paar procent van de totale omzet en de omzet behaald met het aanbrengen van het bedrijfslogo is minder dan 1% van de totale omzet.
Uit het verplichtstellingsbesluit van het pensioenfonds MITT volgt volgens het Hof duidelijk dat het (laten) aanbrengen van logo’s op kleding onder de werkingssfeer van het pensioenfonds valt. Door het logo verandert de functie van het kledingstuk en daardoor wordt voldaan aan de eis dat de werkgever een onderdeel vormt van de voortbrengingscyclus van het kledingstuk.
Door het volledig ontbreken van enige ondergrens (dit verplichtstellingsbesluit kent geen hoofdzakelijkheidscriterium) is het op zichzelf niet relevant in welke mate deze werkzaamheden worden verricht. Het feit dat het pensioenfonds inmiddels een verzoek heeft ingediend bij de Minister tot aanpassing van de verplichtstelling, waarbij het aanbrengen van logo’s niet meer kwalificeert voor een aansluiting en er tevens een ondergrens wordt ingevoerd, mocht de werkgever niet baten. De aangepaste verplichtstelling is nog niet bekrachtigd en ziet enkel op de toekomst en niet het verleden.
De werkgever deed ook een beroep op de redelijkheid en billijkheid. De activiteiten binnen de bedrijfstak zijn zo minimaal en tevens is er sprake van een eigen pensioenregeling die volgens de wettelijke normen als gelijkwaardig aan de MITT-regeling kan worden beschouwd. Een aansluiting bij het pensioenfonds zou de pensioenlast aanzienlijk doen toenemen en de werkgever in een slechtere positie plaatsen dan de concurrentie.
Het Hof komt tot de slotsom dat dit zo’n uitzonderlijke situatie betreft dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het pensioenfonds zich beroept op het verplichtstellingsbesluit. De werkgever hoeft zich niet aan te sluiten bij het fonds.
Casus 2: werkgever moet wél aansluiten
Deze casus betreft een groothandel in promotieartikelen en relatiegeschenken, waarbij met textielbewerking een omzet wordt behaald van 10% tot 16,5% van de totale omzet. Voor de beoordeling van de casus gaat het Hof wederom uit van de cao-norm voor de vaststelling of de activiteiten van de werkgever onder het verplichtstellingsbesluit vallen. Het oordeel is bevestigend. Hierbij speelt de hoogte van de met de activiteit behaalde omzet geen rol.
De betreffende werkgever heeft aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het pensioenfonds zich beroept op het verplichtstellingsbesluit. Belangrijk argument is het gegeven dat de werkgever zich niet herkent als mode- of textielbedrijf, dat het zich richt op promotie- en relatieartikelen en dat de ‘textielartikelen’ slechts een gedeelte hiervan uitmaken. Verder voert hij aan dat de sociale partners hem niet vertegenwoordigen bij de totstandkoming van het verplichtstellingsbesluit.
Voor het Hof staat vast dat de werkgever geen eigen pensioenregeling voor de werknemers heeft getroffen, dat de aan het pensioenfonds verschuldigde premie slechts 15% van de loonsom bedraagt en de jaarlijkse winst van de werkgever aanzienlijk groter is dan de verschuldigde pensioenpremie. De conclusie van het Hof is daardoor dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat het pensioenfonds zich beroept op haar verplichtstellingbesluit. De werkgever is gehouden tot aansluiting bij het pensioenfonds.
Conclusie
Een verplichtstellingsbesluit wordt door de minister op verzoek van een representatieve vertegenwoordiging binnen de bedrijfstak bekrachtigd. Hierbij dient de bedrijfstak natuurlijk wel afgebakend te worden. Nagenoeg alle verplichtstellingsbesluiten kennen een bepaalde ondergrens voor de uitvoering van de genoemde activiteiten, het zogenaamde hoofdzaakcriterium.
Het komt in de praktijk voor dat twee pensioenfondsen strijden om de aansluiting van dezelfde werkgever. Het is dan aan de sociale partners om gezamenlijk een oplossing te vinden en anders zal de rechter hiertoe moeten beslissen. Doorgaans kan wel vastgesteld worden met welke bedrijfstak de werkgever de meeste raakvlakken heeft.
Er zijn pensioenfondsen zonder een ondergrens en dan ontstaat voor de werkgever feitelijk de situatie dat hij gebonden wordt aan een bedrijfstak waarmee hij zich niet kan identificeren. De beide uitspraken in dit artikel laten zien dat de rechter bij zijn oordeel zal moeten afgaan op de tekst van het verplichtstellingsbesluit en de bijbehorende toepassing van de cao-norm. Kan de werkgever in het besluit lezen dat hij onder de werkingssfeer van dit pensioenfonds valt?
Wat de beide casussen opvallend maakt, is dat het Hof een toets van redelijkheid en billijkheid aanlegt. Hierbij speelt de combinatie van omstandigheden en het hebben van een (knappe) eigen pensioenregeling, blijkens de uitspraken, een belangrijke rol. Dit maakt dat een werkgever te allen tijde kritisch moet zijn op de verplichtingen jegens één of meer van de bedrijfstakpensioenfondsen. De mening dat de werkgever niet behoort tot een specifieke bedrijfstak zal derhalve wel getoetst moeten worden aan het ver-lichtstellingsbesluit. Een beroep op redelijkheid en billijkheid biedt mogelijk een uitkomst, maar zoals de casussen laten zien, die toets kan verschillend uitpakken.
Meer informatie of vragen?
Neem gerust contact op met Paul van Ravenzwaaij, telefonisch bereikbaar via 088 627 22 20 of per e-mail via paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl, of een van onze andere collega’s van het pensioenteam van Pellicaan Advocaten.