Verwarrende rechtspraak rond Pensioenfonds MITT

9 mei 2023

Een groot aantal werkgevers in Nederland heeft te maken met het in hun bedrijfstak werkzame pensioenfonds. Doorgaans is het volledig helder onder welk pensioenfonds de werkgever valt. Het kan ook zijn dat de bedrijfsactiviteiten onder meerdere pensioenfondsen vallen en dan biedt het zogenaamde ‘hoofdzakelijkheidscriterium’ meestal wel uitkomst. De activiteit waarmee de meeste omzet of arbeidsuren gemoeid is, is dan leidend. Er zijn echter ook pensioenfondsen zonder dat hoofdzaakcriterium. Deze komen dan in beeld voor werkgevers die hierop niet bedacht zijn, omdat ze zich niet affiliëren met de betreffende bedrijfstak. Of er ontstaat een dubbele plicht tot aansluiting.

Wetgeving

De basis van de bedrijfstakpensioenfondsen is gelegen in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet BPF). Op grond van artikel 2 kan het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak aan de Minister van SZW verzoeken om deelname in het pensioenfonds verplicht te stellen voor een of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn.

Het gevolg van deze verplichtstelling is vervolgens dat de werknemer en zijn werkgever de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds, moeten naleven. De verplichting tot het aanleveren van de benodigde personeelsgegevens en het voldoen van de hierop gebaseerde premie volgt voor de werkgever uit deze statuten en reglementen. En zo is de verplichtstelling een feit.

Vervolgens kent de wet aan het pensioenfonds vergaande bevoegdheden toe om de opgelegde premienota, zonder noemenswaardige beperkingen in de tijd, te incasseren bij de werkgever, dan wel de bestuurder van de onderneming in privé.

Uit de Beleidsregels Toetsingskader Wet BPF 2000 volgt wel dat de bedrijfsactiviteiten duidelijk moeten worden omschreven. Sociale partners kunnen aangeven hoe wordt omgegaan met ondernemingen die slechts voor een deel de in de werkingssfeer omschreven bedrijfsactiviteiten uitoefenen. Ze zijn hier dus (kennelijk) niet toe verplicht. Met alle onduidelijkheid voor werkgevers tot gevolg, zo blijkt wel uit de diverse jurisprudentie omtrent het pensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (MITT).

De casus

De casus waarover diverse rechters zich in de afgelopen periode hebben gebogen ziet op ondernemingen waarin in hoofdzaak een activiteit wordt uitgeoefend die niets te maken heeft met de bedrijfstak Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie. Als onderdeel van deze andere bedrijfsactiviteit worden ook kledingproducten aan afnemers verkocht, die op verzoek van deze afnemer van een bedrijfslogo kunnen worden voorzien. Dit laatste gebeurt dan óf binnen de onderneming zelf óf door een derde op verzoek van de onderneming.

Aangezien in de verplichtstelling van het pensioenfonds MITT geen hoofdzaakcriterium is opgenomen en ook geen vrijstelling indien de onderneming onder de werkingssfeer van een ander pensioenfonds of cao valt, levert naar de mening van het pensioenfonds € 1 omzet uit de genoemde activiteit een verplichte aansluiting voor alle werknemers van deze onderneming op.

Overwegingen diverse rechters

In aanvang werd door de diverse rechters steeds ten gunste van het pensioenfonds beslist; het niet hebben van een hoofdzaakcriterium zorgt ervoor dat ook het bedrukken van één kledingstuk per jaar verplichte deelname bij het fonds tot gevolg had voor alle werknemers. In december 2021 oordeelde Rechtbank Noord-Holland echter dat er bij het ontbreken van een hoofdzaakcriterium toch wel een ondergrens kan worden gesteld aan de MITT werkzaamheden die worden uitgevoerd door de onderneming. Aangezien in de betreffende casus wel sprake was van een substantieel aandeel MITT gerelateerde werkzaamheden, werd deze ondergrens niet verder ingevuld.

In januari 2023 ging Rechtbank Den Haag wel in op deze ondergrens. In de betreffende casus was aantoonbaar dat de omzet die werd behaald met MITT gerelateerde werkzaamheden minder bedroeg dan 5% van de totale omzet, hetgeen voor de rechtbank aanleiding was om te oordelen dat deze onderneming niet onder de werkingssfeer van het pensioenfonds valt, ondanks het ontbreken van een hoofdzaakcriterium.

In februari 2023 oordeelde Rechtbank Midden-Nederland weer dat het ontbreken van een hoofdzaakcriterium maakt dat het niet van belang is hoe hoog de MITT gerelateerde omzet is. Dat hierover wel discussie is onder de sociale partners en dat het ontbreken van een hoofdzaakcriterium relatief ongebruikelijk is, maakt niet dat de onderneming op dit moment niet onder de werkingssfeer van het fonds valt.

Ook in de uitspraak die Rechtbank Limburg onlangs deed, wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het ontbreken van een hoofdzaakcriterium ertoe leidt dat elke onderneming die ook maar iets doet dat MITT gerelateerd is, voor alle werknemers onder de werkingssfeer van het fonds valt. Zelfs met terugwerkende kracht tot een door het fonds gestelde fictieve datum in het verleden.

Conclusie

Voor ondernemingen zou je verwachten dat het helder is binnen welke bedrijfstak ze behoren en bij welk verplicht pensioenfonds ze zich behoren aan te sluiten. Het behoren tot een bedrijfstak met een compleet andere naamomschrijving dan je eigen werkzaamheden levert, gezien de aangehaalde rechtspraak, de nodige problemen op. Het ontbreken van een hoofdzaakcriterium zorgt ervoor dat de onderneming, hoe gering de omzet binnen de bedrijfstak ook is, met terugwerkende kracht alsnog wordt aangesloten bij een fonds waarvan ze het bestaan mogelijk niet eens wisten.

Inmiddels hebben de sociale partners in de bedrijfstak MITT aangegeven dat een hoofdzaakcriterium zal worden ingevoerd. Welke aanvullende voorwaarden hieraan dan precies worden verbonden en hoe wordt omgegaan met alle discutabele casussen uit het verleden, moet nog worden afgewacht.

Meer weten?

Wilt u meer weten over de inhoud van dit artikel of over andere pensioengerelateerde zaken, neemt u dan contact op met onze pensioenspecialist Paul van Ravenzwaaij via e-mail: paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl of telefonisch via 088 627 22 20.