Verplichtstelling BPF, hoe complex kunnen we het maken?

8 december 2020

Op basis van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (Wet BPF) geldt er binnen diverse bedrijfstakken een verplichting tot aansluiting van de werknemers bij het bedrijfstakpensioenfonds. De toetsing of een werkgever binnen de bedrijfstak valt, is voor een onderneming met één bedrijfsactiviteit soms al een hele puzzel. Indien er binnen de onderneming sprake is van meerdere bedrijfsactiviteiten, is het echt een hele kluif. Gelukkig maakt een recente uitspraak het weer heel simpel.

Wettelijk kader

De werkingssfeer van het pensioenfonds is vastgelegd in het verplichtstellingsbesluit. Hierin is opgenomen welke werknemers onder de reikwijdte van het pensioenfonds vallen. Het gaat dan doorgaans om de werknemers die zich rechtstreeks met de genoemde bedrijfsactiviteit bezighouden en mogelijk ook om de mensen die hieraan ondersteunende werkzaamheden verrichten. Soms ziet de werkingssfeer enkel op een bepaalde groep werknemers en vallen niet alle werknemers van de werkgever binnen de definitie. Het kan ook voorkomen dat geen van de werknemers onder de werkingssfeer valt, omdat de kernactiviteit van de onderneming een andere is dan in het verplichtstellingsbesluit genoemd. Het zogenaamde 'hoofdzakelijkheidscriterium' is dan van belang.

Omdat een werkgever niet als partij betrokken is geweest bij het opstellen van het verplichtstellingsbesluit, is in de rechtspraak uitgesproken dat op de tekst van dit besluit de zogenaamde 'cao-norm' moet worden toegepast. De letterlijke tekst moet aan de werkgever de duidelijkheid verschaffen of hij wel of niet onder de werkingssfeer valt. Het nader invullen van bepaalde begrippen kan niet achteraf door het fonds worden gedaan.

De casus

De casus waarover Rechtbank Oost-Brabant zich onlangs heeft uitgesproken, betreft de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds Metalektro, en in het verlengde hiervan de cao, in relatie tot de werkzaamheden van een bedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van de nieuwste hightech-technologieën. Omdat dit bedrijf ook als dienstverlening de productie van deze technologieën aanbiedt, komt het genoemde pensioenfonds in beeld.

De onderneming is van mening dat de kernactiviteit bestaat uit activiteiten op het gebied van research & development (R&D) en dat er binnen de onderneming maar een betrekkelijk klein deel productie plaatsvindt. Opdrachtgevers vinden de onderneming op basis van hun technologische kennis en de diverse technologische specialisaties. Dat ze voor sommige opdrachtgevers het ontwikkelde product ook daadwerkelijk produceren, is slechts bijzaak.

Het pensioenfonds is van mening dat de productie de kernactiviteit van de onderneming is en dat de R&D dienstbaar zijn aan deze productie. Zij baseert dit standpunt op het feit dat meerdere ondernemingen hebben aangegeven hun productie van diverse elektronica te hebben uitbesteed aan de betreffende onderneming.

Partijen verschillen dus van mening wat nu precies de activiteiten zijn van de onderneming en of de gehele onderneming wel of niet onder de werkingssfeer van het pensioenfonds valt.

Overwegingen rechtbank

Omdat het pensioenfonds heeft gesteld dat de onderneming al sinds 2011 onder de werkingssfeer van het pensioenfonds valt, gaat de rechtbank in eerste instantie in op het destijds geldende verplichtstellingsbesluit. Dit is van kracht vanaf 2000 en ziet enkel op ondernemingen waarin uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf van be- en/of verwerken van metalen wordt uitgeoefend.

In september 2015 is het verplichtstellingsbesluit aangepast. Vanaf dat moment moeten de ondersteunende functies worden toegerekend ten behoeve van de diverse activiteiten naar rato van het aantal arbeidsuren. Ook valt vanaf dat moment het ontwerpen en/of ontwikkelen ook onder de werkingssfeer indien dit plaatsvindt ten dienste van de productie. Het begrip in hoofdzaak is gesteld op meer dan 50% van de overeengekomen arbeidsuren in de onderneming.

De rechtbank is van mening dat er binnen de onderneming feitelijk sprake is van twee verschillende kernactiviteiten, te weten de R&D-activiteiten en de productieactiviteiten. De rechtbank volgt de onderneming in zijn standpunt dat de R&D-activiteiten tot 2011 het zwaartepunt van de onderneming vormen en de onderneming dus niet onder de werkingssfeer van het pensioenfonds valt.

Vanaf 2011 neemt het aantal arbeidsuren in de productie gestaag toe. Omdat de R&D-activiteiten niet hoeven te worden toegerekend aan de productieactiviteiten, komt de rechtbank tot het oordeel dat er tot en met 2014 meer arbeidsuren worden besteed aan R&D dan aan de productie en dus ook in deze periode valt de onderneming niet onder de werkingssfeer van het pensioenfonds.

Door de aanpassing van het verplichtstellingsbesluit in september 2015 moeten de R&D-activiteiten wel deels worden toegerekend aan de productie en dus oordeelt de rechtbank dat de onderneming vanaf 2016 wel onder de werkingssfeer van het pensioenfonds valt. Om te beoordelen of dit in 2015 ook het geval is, is meer informatie nodig.

Conclusie

Bij een onderneming waarbinnen meerdere activiteiten worden uitgevoerd, is het van belang om te bepalen of deze activiteiten als zelfstandige activiteit worden gezien en of de ene activiteit ten dienste staat van de andere activiteit. Ook is de exacte definitie van het hoofzakelijkheidscriterium van belang. Het kunnen uitsplitsen van alle activiteiten over het verleden heeft deze onderneming ook een hoop opgeleverd.

De belangrijkste conclusie van het arrest is dat aan een wijziging van een verplichtstellingsbesluit geen terugwerkende kracht kan worden toegekend. Dit scheelt een hoop discussie over de verschuldigde premie over het verleden dan wel de vereiste gelijkwaardigheid van de eigen pensioenregeling in die periode. Feit blijft wel dat het binnen een onderneming met meerdere kernactiviteiten niet gemakkelijk is om te bepalen of de onderneming onder de werkingssfeer van een pensioenfonds valt.

Meer informatie

Voor meer informatie over dit artikel of andere, pensioengerelateerde zaken kunt u contact opnemen met Paul van Ravenzwaaij, paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl of telefonisch via 088 627 22 20.