Valt buitenlandse werkgever onder Wet BPF? Lastig vraagstuk.

6 april 2020

Uit de Wet BPF volgt voor bepaalde werkgevers een verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds. Het gevolg hiervan is dat de betreffende werknemers jegens het fonds pensioenaanspraken verwerven en dat de werkgever de verschuldigde premie moet afdragen.

De vraag is of een buitenlandse werkgever ook gebonden is aan de werkingssfeer van het pensioenfonds. 

Wetgeving

De Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet BPF) geeft aan de minister de mogelijkheid om, op verzoek van het georganiseerde bedrijfsleven, binnen een bedrijfstak de deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds voor een of meer bepaalde groepen van personen, die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn, verplicht te stellen. Het is dus het georganiseerde bedrijfsleven dat de bedrijfstak bepaalt, welke vervolgens door het BPF wordt overgenomen in hun verplichtstellingsbeschikking.

De Wet BPF stelt verder dat de deelnemers en hun werkgevers de statuten en reglementen - en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur - van het pensioenfonds moeten naleven. De verplichting om premie te betalen, hoe deze wordt vastgesteld en welke betalingstermijnen gelden volgen uit de reglementen van het fonds.

De casus

De casus waar Hof Arnhem-Leeuwarden zich onlangs over mocht uitspreken, staat centraal voor meerdere praktijksituaties. De uitspraak die is gedaan, ziet natuurlijk wel op een specifiek dossier.

Het gaat om een buitenlandse onderneming die chauffeurs ter beschikking stelt aan Nederlandse transportondernemingen. Het BPF Beroepsvervoer over de Weg (hierna 'BPF Vervoer') is van mening dat de betreffende werknemers gewoon onder de werkingssfeer van het BPF Vervoer vallen en de onderneming betwist dit.

Belangrijkste argument van het BPF Vervoer is dat het gaat om werknemers die in Nederland wonen en werken op basis van een uitzendovereenkomst voor Nederlandse transportondernemingen. Mensen die op basis van een uitzendovereenkomst in Nederland werkzaam zijn worden volgens het pensioenfonds geacht onder de werkingssfeer van het fonds te vallen. Het belangrijkste verweer van de onderneming is dat ze geen uitzendorganisatie zijn en de werknemers onder de wettelijke bepalingen in het land van vestiging van de onderneming vallen.

Overwegingen rechtbank

De verplichtstelling van het BPF Vervoer geldt voor werknemers die krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst zijn van een onderneming (in Nederland gevestigd bedrijf) in het Beroepsvervoer over de Weg, dan wel bij een dergelijke onderneming als chauffeur werkzaam zijn krachtens een uitzendovereenkomst met een onderneming die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van werknemers. Uit deze omschrijving leidt de rechtbank af dat de vestigingsplaats van de uitzendonderneming niet van belang is.

De rechtbank ziet zich dus gesteld voor de vraag of de betreffende onderneming kwalificeert als uitzendonderneming en verder of het Nederlandse recht wel van toepassing is, omdat in de arbeidscontracten het recht van het vestigingsland van de werkgever van toepassing is verklaard.

Op het van toepassing zijnde recht op de arbeidsovereenkomst gaat de rechtbank uitgebreid in. Hierbij speelt artikel 8 Rome 1 (verordening EU nr. 593/2008) een belangrijke rol. Op basis van dit artikel wordt een individuele arbeidsovereenkomst beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen, maar deze rechtskeuze mag er niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest die hij geniet op grond van de dwingende bepalingen van het recht dat van toepassing zou zijn geweest zonder de rechtskeuze.

Indien er geen rechtskeuze was gemaakt dan wordt, op grond van artikel 8 Rome 1, de arbeidsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar, of waaruit, de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht. De rechtbank trekt op basis van alle feiten de conclusie dat de werknemers in dienst van de onderneming, ter uitvoering van hun arbeidsovereenkomst, hun arbeid in dan wel vanuit Nederland verrichten. Hiermee vallen de betreffende werknemers dus onder de dwingendrechtelijke bepalingen uit Nederland, waaronder het verplichtstellingsbesluit.

Blijft over de vraag of de onderneming is aan te merken als een uitzendorganisatie. De onderneming voert hiertegen aan dat het een internationaal transportbedrijf is dat haar opdrachten uitvoert met behulp van de vrachtwagens van de opdrachtgever. Volgens de rechtbank is bepalend of de chauffeurs in dienst zijn bij de onderneming op basis van een uitzendovereenkomst, door de onderneming  ter beschikking worden gesteld aan een in Nederland gevestigde vervoersonderneming en aldus hun werk “onder toezicht en leiding” van de opdrachtgever verrichten. Op basis van de beschikbare feiten komt de rechtbank tot de conclusie dat de onderneming is aan te merken als een uitzendorganisatie.

Op basis van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat de betreffende werknemers vallen onder de werkingssfeer van het BPF Beroepsvervoer over de Weg en dat de onderneming de vereiste informatie moet aanleveren waarop het fonds de verschuldigde premie (ook over het verleden) kan baseren.

Conclusie

In deze casus gaat de rechtbank zeer uitvoerig in op het vraagstuk of een in het buitenland gevestigde onderneming, waar het ziet op de in of vanuit Nederland werkzame personen, onder de werkingssfeer kan vallen van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. De uiteindelijke conclusie zal afhangen van alle feiten in de casus en het Verplichtstellingsbesluit van het BPF. In de basis is het antwoord dat de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds ook van toepassing kan zijn op buitenlandse werkgevers!

Voor meer informatie kunt u per telefoon of per e-mail contact opnemen met onze pensioenspecialist Paul van Ravenzwaaij.