Pensioen en indexatie blijft een lastige combinatie

12 augustus 2022

Voor veel gepensioneerden is indexatie van hun pensioenuitkering een belangrijk gegeven waar ze een enorm belang aan hechten. Zeker gezien het feit dat veel pensioenfondsen in de afgelopen jaren geen tot een minimale indexatie hebben kunnen toekennen op basis van hun dekkingsgraad. Bij de verzekerde pensioenregelingen is dit al niet veel beter geweest, omdat hier indexatie doorgaans moet komen uit de gerealiseerde overrente. Daar deze is gebaseerd op de marktrente of het rendement op staatsleningen viel er bitter weinig te indexeren. Dat sommige werknemers het beter voor elkaar hebben, bewijst een recente uitspraak.

Wettelijk kader en de praktijk

De Pensioenwet maakt een heel duidelijk onderscheid tussen een voorwaardelijke indexatie en een onvoorwaardelijke indexatie; volgens de Memorie van Toelichting is een indexatie voorwaardelijk door de toevoeging van dit woord. Voor de werknemers is dus van belang wat er, ten aanzien van de indexatie of toeslagverlening, is opgenomen in het pensioenreglement, dan wel in enige andere afspraak die tussen werkgever en werknemer is gemaakt.

In artikel 13 is bepaald dat in de pensioenovereenkomst is opgenomen of er toeslagen worden verleend en zo ja, wat het ambitieniveau is en welke voorwaarden gelden bij de toeslagverlening. Verder bepaalt artikel 20 Pensioenwet nog dat een wijziging van de pensioenovereenkomst geen gevolgen kan hebben voor de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken. Dit artikel is al diverse malen ingezet om een wijziging in de afgesproken indexatie te blokkeren.

De casus

Eind maart van dit jaar heeft Rechtbank Oost-Brabant zich uitgesproken over een discussie tussen een gepensioneerde en zijn voormalig werkgever over de indexatie van hun bij een verzekeringsmaatschappij opgebouwde pensioenrechten.

In het oorspronkelijke pensioenreglement stond opgenomen dat ingegane pensioenen jaarlijks werden geïndexeerd met de stijging van de prijsindex, gemaximeerd op 3%. Op verzoek van de accountants is er een onderhandeling gestart tussen werkgever en werknemer over het aanpassen van het toeslagbeding. Hiervoor is uiteindelijk in 2017 een overeenkomst gesloten, die geldig is vanaf 2008.  

In de overeenkomst is opgenomen dat de werkgever de ambitie heeft om de ingegane pensioenen te indexeren met de loon- of prijsontwikkeling (en dan de hoogste van de twee) met een maximum van 4%. Er wordt voor deze voorwaardelijke toeslagverlening geen reserve bij de pensioenuitvoerder gevormd.

Aangezien de betreffende werknemer deze formulering te vaag vond, is er uitvoerig per e-mail gecommuniceerd tussen partijen waarna de werknemer heeft ingestemd met het addendum op het pensioenreglement. Over de jaren tot en met 2020 is er geen discussie ten aanzien van de indexatie die is gebaseerd op dit addendum. Over de indexatie van 2021 ontstaat wel discussie, die uiteindelijk door de kantonrechter mag worden beslecht.

Oordeel rechter

De indexatie over het jaar 2021 is niet gebaseerd op één van de genoemde indexen, maar door de werkgever vastgesteld op 1,2%. De gepensioneerde claimt een indexatie van 3,25%, zijnde het hoogste percentage van de loon- of prijsindex. Een en ander gebaseerd op de gemaakte afspraken.

De werkgever verweert zich door te stellen dat er geen verplichting is tot een indexatie, maar slechts een ambitie op basis van één van deze indexen en dat de werkgever hiervan dus kan afwijken.

De kantonrechter ziet zich dus gehouden om het verschil in uitleg van de tekst van het addendum te beslechten. De werkgever stelt dat het addendum moet worden uitgelegd conform de cao-norm en dat alle gevoerde e-mailcorrespondentie buiten beschouwing moet worden gelaten. Het gaat dus puur om de tekst van het addendum. De gepensioneerde stelt juist dat de e-mails zeer relevant zijn, omdat hieruit blijkt wat partijen nu precies hebben bedoeld, de zogenaamde 'Haviltexmaatstaf'.

De kantonrechter constateert dat er bij een pensioenregeling drie partijen betrokken zijn en dat er dus ook drie verhoudingen ontstaan; een tussen werkgever en werknemer, een tussen werkgever en uitvoerder en de laatste tussen uitvoerder en werknemer. Hij is van mening dat tussen de werkgever en de werknemer de Haviltexmaatstaf geldt en tussen de uitvoerder en de werknemer de cao-norm. Doordat de indexatie volgt uit de afspraken tussen de werkgever en de werknemer is hij van oordeel dat de gevoerde e-mailcorrespondentie wel degelijk moet worden meegewogen in het oordeel.

Voordat de gepensioneerde het addendum heeft getekend, heeft de directeur van de werkgever gesteld: “De ambitie is niet afhankelijk van veranderde inzichten van de directie, maar heeft betrekking op een eventuele slechte bedrijfseconomische situatie van de werkgever. Gelukkig verkeert de werkgever nog altijd in een zeer gezonde financiële situatie.” Pas na deze e-mail heeft de gepensioneerde het addendum geaccepteerd door ondertekening ervan.    

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de werkgever, in afwijking van de letterlijke tekst van het addendum, een bindende toezegging gedaan om te indexeren op basis van het hoogste indexcijfer, tenzij er aantoonbaar sprake is van een slechte bedrijfseconomische situatie bij de werkgever. Aangezien van deze laatste situatie geen sprake is, is het gelijk dus aan de zijde van de gepensioneerde en wordt de werkgever veroordeeld om zowel in 2021 als de toekomstige jaren te indexeren op basis van het hoogste indexcijfer.

De werkgever probeert het nog met de stelling dat deze maximale indexatie ook effect heeft op de relatie van de werkgever met alle andere (ex-)werknemers. Daar deze andere werknemers een andere pensioenuitvoerder hebben, staat niet vast dat ze wel dezelfde indexatieregels hebben afgesproken. Het siert de werkgever dat hij iedereen gelijk wil behandelen, maar dat kan deze gepensioneerden niet worden tegengeworpen. 

Conclusie

In diverse rechtspraak is in de afgelopen jaren ingegaan op het fenomeen indexatie. Duidelijk is dat hierover veel discussie is tussen werkgevers en werknemers. Dit komt niet zelden door de veranderde marktomstandigheden. Toch laat ook deze uitspraak weer zien dat er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt en dat niet altijd enkel het pensioenreglement of addendum bepalend is, maar dat ook de correspondentie voorafgaand aan de instemming van een werknemer kan worden meegewogen, met in deze casus aanzienlijke financiële gevolgen voor de werkgever.

Vragen of meer informatie?

Indien u vragen heeft over dit artikel of meer informatie wenst over het bovengenoemde onderwerp of pensioen in het algemeen, dan kunt u contact opnemen met onze pensioenspecialist Paul van Ravenzwaaij. Dat kan telefonisch via telefoonnummer 088 627 22 20 of per e-mail: paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl.