Pensioen bij scheiding blijft een lastig onderwerp

13 juli 2021

Met enige regelmaat wordt aan de rechter gevraagd om zich te buigen over de verdeling van pensioen bij een scheiding. Doorgaans gaat het dan om pensioen dat is opgebouwd binnen de eigen B.V. of de verdeling van pensioen waarbij de scheidingsdatum voor 1995 ligt. Maar ook de huidige wetgeving zorgt er regelmatig voor dat de rechter zich moet uitspreken over de pensioenverdeling. En niet altijd met een logische uitspraak tot gevolg.

Wettelijk kader

Het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981 (Boon/Van Loon) betekende een kentering in de verdeling van pensioenaanspraken bij scheiding. Tot dit arrest werd het pensioen geacht zodanig verknocht te zijn aan de pensioengerechtigde dat het bij een scheiding niet werd verdeeld. De pensioengerechtigde behield aanspraak op het volledige ouderdomspensioen en de ex-partner verkreeg een aanspraak op het (bijzonder) partnerpensioen.

Dit veranderde op zichzelf niet door het genoemde arrest. Wel werd, indien sprake was van een huwelijkse boedel, na het arrest de waarde van de totale pensioenaanspraak geacht onderdeel van de boedel te zijn en moest dus bij de scheiding worden verdeeld. Wederom behield de pensioengerechtigde het ouderdomspensioen en de ex-partner het (bijzonder) partnerpensioen, maar een verschil in waarde moest tussen partijen worden verrekend. Deze verrekening kon plaatsvinden middels een ander boedelgoed, het afstorten van een lijfrentepremie of door toekenning van een gedeelte van de uiteindelijke termijnen aan ouderdomspensioen.

Per mei 1995 is de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) van kracht geworden. Volgens deze wet wordt het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen tussen partijen verevend en krijgt de partner een rechtstreekse vordering op de pensioenuitvoerder als is voldaan aan de voorwaarden. Het (bijzonder) partnerpensioen komt gewoon toe aan de partner op grond van de Pensioenwet (voorheen Pensioen- en spaarfondsenwet). Het staat partijen vrij om, schriftelijk, afwijkende afspraken te maken.

De praktijk

Het Boon/Van Loon arrest geeft nog steeds veel aanleiding tot pensioenclaims. Dit heeft zijn oorzaak in het feit dat partijen destijds geen aandacht hebben besteed aan de pensioenverdeling. Doorgaans op of rond de pensioendatum, maar ook nog jaren hierna, realiseert de ex-partner zich dat er aanspraak bestaat op een gedeelte van het pensioen van de pensioengerechtigde ex-echtgenoot en begint de discussie. Het verweer is dan vaak dat de pensioengerechtigde dacht er op te mogen vertrouwen dat de ex-partner geen aanspraak meer zou maken op het pensioen en dat het onredelijk is als alsnog een gedeelte van het pensioen aan de ex-partner moet worden uitbetaald. De rechtspraak is doorgaans snel klaar. Indien aantoonbaar is dat het pensioen niet bij de scheiding (op een andere wijze) is verdeeld, is er feitelijk nog steeds sprake van een gezamenlijk boedelgoed en kan de ex-partner te allen tijden nog verzoeken om dit boedelgoed te verdelen.

Door de invoering van de WVPS maakt pensioen geen onderdeel meer uit van de huwelijkse boedel. De verdeling ervan is dus enkel nog gebaseerd op de WVPS, dan wel de Pensioenwet. De Pensioenwet kent echter enkel een bepaling ten aanzien van het (bijzonder) partnerpensioen. Een verdeling van het opgebouwde ouderdomspensioen vindt zijn grondslag dus in de WVPS of de hiervan gemaakte afwijkende afspraken.

Toch kwam Rechtbank Noord-Holland een paar jaar geleden nog tot een andere conclusie. Volgens de vermogensopstelling was er bij de man sprake van drie pensioenpolissen. Aangezien de man had verzuimd om de onderliggende stukken van deze polissen in het geding te brengen, oordeelde de rechtbank dat de polissen worden toebedeeld aan degene op wiens naam ze staan, waarbij de actuele waarde onder aftrek van de actuele belastingdruk bij helfte tussen partijen wordt gedeeld.

En zo werden twee pensioenpolissen (de derde betrof een lijfrentepolis) die voor het huwelijk al premievrij waren geworden, ineens onderdeel van de huwelijkse boedel en moesten ze worden verdeeld. Dit terwijl toepassing van de WVPS de pensioenpolissen volledig aan de man laat toekomen.

Conclusie

Het wettelijk kader omtrent pensioen bij scheiding is redelijk compact. Voor scheidingen tot 1 mei 1995 hebben we de uitspraak Boon/Van Loon die ervan uitgaat dat de waarde van de pensioenaanspraken onderdeel uitmaakt van de te verdelen boedel, indien hiervan sprake is. Vanaf 1 mei 1995 hebben we de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en deze bepaalt, tenzij partijen andere afspraken hebben gemaakt, dat het ouderdomspensioen dat is opgebouwd tijdens het huwelijk tussen partijen wordt verevend.

Waarom de rechtspraak nog steeds bol staat van casussen op dit gebied, is onbegrijpelijk en sommige uitspraken maken het er voor de pensioengerechtigde niet gemakkelijker op. Enkel indien het pensioen is opgebouwd binnen de eigen onderneming heeft de rechter nog een rol. Hij moet namelijk bepalen of de B.V. in staat is om de pensioenaanspraak van de ex-echtgenoot extern veilig te stellen en welke koopsom hiervoor dan precies dient te worden voldaan.

Meer informatie

Voor meer informatie over dit artikel of pensioen in het algemeen, kunt u contact opnemen met onze pensioenspecialist Paul van Ravenzwaaij via 088 627 22 20 of via paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl.