Legt indexatierecht bom onder pensioenakkoord?

3 maart 2022

Op dit moment liggen de wetteksten voor de Wet toekomst pensioenen (het pensioenakkoord) bij de Raad van State en de verwachting is dat deze nog voor 1 april worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Middels deze nieuwe wetgeving wordt bereikt dat alle pensioenregelingen in Nederland uiterlijk 1 januari 2027 zijn gebaseerd op het beschikbare premiesysteem, waarbij alle deelnemers in een regeling hetzelfde premiepercentage ontvangen. Gevolg is dat de opbouw in alle lopende middelloonregelingen zal moeten worden stopgezet. De vraag is of een recente uitspraak geen roet in het eten gooit?

Wettelijk kader

De Wet op de loonbelasting geeft de spelregels waarbinnen de pensioenopbouw moet blijven, wil deze fiscaal worden geaccepteerd. Op een fiscaal geaccepteerde pensioenregeling is de zogenaamde 'omkeerregeling' van toepassing; niet de aanspraken worden belast, maar de uitkeringen. Hierdoor betaalt een werknemer pas belasting over het pensioen vanaf het moment dat hij daadwerkelijk uitkeringen ontvangt. De beoogde wijziging in het pensioenstelsel vindt dus voornamelijk plaats door een aanpassing van de pensioenparagraaf in de Wet op de loonbelasting.

De Pensioenwet kent diverse bepalingen inzake de veiligstelling van het pensioen dat de werkgever en de werknemer met elkaar zijn overeengekomen ('de pensioenovereenkomst'). De werkgever is verplicht om met een toegestane pensioenuitvoerder een uitvoeringsovereenkomst te sluiten en de verschuldigde premie te voldoen. Het wijzigen van een pensioenregeling is aan zeer strikte regels gebonden en kan enkel zien op de pensioenopbouw vanaf dat moment. Opgebouwde pensioenaanspraken kunnen in de kern niet worden aangepast en hetzelfde geldt voor de afspraken omtrent de toeslagverlening. Voor het nieuwe pensioenstelsel zullen er diverse artikelen in de Pensioenwet worden aangepast.

De casus

De casus waaraan wordt gerefereerd gaat om een werknemer die deelnemer was in een eindloonregeling die door de werkgever is ondergebracht bij een pensioenverzekeraar. Onderdeel van de afspraken in het pensioenreglement is het verlenen van toeslagen. Vanuit een apart depot zullen toeslagen worden gefinancierd op ingegane pensioenen en op premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers.

Voor de financiering van het depot is bepaald dat hiervoor gebruik wordt gemaakt van de kwantumkorting die door de verzekeraar aan de werkgever op de premie wordt verleend, het winstaandeel van de werkgever in het beleggingsresultaat en de eventuele dotaties door de werkgever. Een tekort aan saldo voor het financieren van de toeslagen wordt in rekening-courant afgewikkeld.

De werkgever heeft per 2016 een nieuwe pensioenregeling getroffen voor de werknemers die is gebaseerd op het beschikbare premiesysteem. Hierbij is de uitvoeringsovereenkomst voor de eindloonregeling niet gecontinueerd. De betreffende werknemer geniet al sinds 2012 van zijn pensioen en wordt derhalve geen deelnemer in de nieuwe regeling. Op zijn pensioen is tot en met het jaar 2014 jaarlijks een toeslag verstrekt. In 2017 ontvangt de werknemer van de pensioenverzekeraar een schrijven dat er geen ruimte meer is voor toeslagverlening en dat deze ruimte niet meer te verwachten is doordat de uitvoeringsovereenkomst is geëindigd.

De werknemer is het niet eens met het feit dat de toeslagverlening op zijn pensioen stopt en stelt zijn voormalig werkgever aansprakelijk voor de schade die hij lijdt.

Overwegingen rechtbank

Gerechtshof Den Haag mocht zich buigen over de vraag of de werkgever zijn verplichtingen, die volgen uit artikel 23 Pensioenwet, heeft geschonden. Dit artikel bepaalt dat de werkgever verplicht is om de pensioenovereenkomst onder te brengen, en in stand te houden, middels een uitvoeringsovereenkomst met een externe partij.

Zolang de pensioenovereenkomst voortduurt, dienen werkgever en pensioenuitvoerder de uitvoeringsovereenkomst in stand te houden. Het Hof oordeelt echter dat het feit dat de uitvoeringsovereenkomst is geëindigd, niet voldoende is om aan te nemen dat de werknemer hierdoor schade heeft geleden. Van de werkgever kon niet worden verwacht dat hij de eindloonregeling openhield voor nieuwe werknemers. Het stond de werkgever vrij om een andere pensioenregeling te treffen en hiervoor een nieuwe uitvoeringsovereenkomst te sluiten bij een andere pensioenverzekeraar. Het feit dat hierdoor de pensioenlast van de werkgever met bijna 50% afnam, vindt het Hof zwaarwichtig genoeg ter onderbouwing van het besluit van de werkgever. Er was derhalve voor de werkgever geen verplichting om de uitvoeringsovereenkomst voor de opbouw vanaf 2016 in stand te houden.

De werknemer vorderde van de werkgever subsidiair dat deze met een pensioenuitvoerder een zodanige regeling zou treffen dat de toeslagverlening zou worden voortgezet alsof de eindloonregeling in 2016 niet zou zijn geëindigd. Hierdoor blijft de toeslagbepaling gelijk aan hetgeen tussen hem en de werkgever was afgesproken. Deze eis vindt het Hof wel toewijsbaar. Dit op basis van de vraag welk gedrag van de werkgever mocht worden verwacht bij haar keuze om de lopende uitvoeringsovereenkomst in 2016 te laten eindigen.

Partijen bij een pensioenovereenkomst dienen zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 1 BW). Dit leidt tot de eis van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW).

Door het stopzetten van de premiebetaling aan de eindloonregeling was er geen directe voeding meer van het toeslagendepot. Redelijkheid en billijkheid brengt voor de werkgever mee dat hij zorg zou dragen voor voldoende saldo in het toeslagendepot middels het storten van koopsommen, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst 2011. Het was namelijk voor de werkgever voorzienbaar dat het eindigen van deze uitvoeringsovereenkomst zou betekenen dat er geen toeslagen meer werden verleend op het ingegane pensioen van de werknemer. En was het voorzienbaar voor de werkgever dat de werknemer hierdoor schade zou lijden.

Van de werkgever mocht worden verwacht dat hij afspraken had gemaakt met de pensioenuitvoerder inzake de toeslagverlening op het pensioen van de werknemer. De werkgever heeft niet voldoende onderbouwd dat hiertegen zwaarwegende bezwaren waren. Ook heeft de werkgever geen enkele compenserende maatregel getroffen waardoor hij in strijd heeft gehandeld met de eisen van redelijkheid en billijkheid.

Het gelijk is daarom aan de kant van de werknemer en bepaald zal moeten worden hoe groot de schade van werknemer exact is en op welke wijze de werkgever gehouden gaat zijn om deze op te lossen.   

Conclusie

De overgang naar het nieuwe pensioenstelsel gaat gepaard met het beëindigen van alle pensioenregelingen die zijn gebaseerd op het middelloonsysteem (of in deze casus het eindloonsysteem). Verdere pensioenopbouw zal moeten plaatsvinden middels het beschikbare premiesysteem waarvoor een nieuwe uitvoeringsovereenkomst zal moeten worden gesloten.

De aangehaalde uitspraak laat echter zien dat hiermee het pensioendossier van de werkgever nog niet is gesloten. Nagegaan zal moeten worden of aan werknemers, gewezen werknemers of gepensioneerden nog toeslagen toekomen die door de werkgever waargemaakt moeten worden. Feitelijk betekent dit dat er voor het verlenen van toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken gewoon een uitvoeringsovereenkomst zal moeten worden gesloten, en in stand gehouden, met mogelijk ook de bijbehorende premiebetaling. En dit laatste zorgt voor een aanvullende pensioenlast voor de werkgever.

Meer informatie of vragen?

Indien u meer informatie wilt over de gevolgen van het pensioenakkoord voor uw onderneming of over pensioen in het algemeen, schroomt u dan niet om contact op te nemen met onze pensioenadviseur Paul van Ravenzwaaij. Paul is telefonisch bereikbaar via 088 627 22 20 of per e-mail via paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl