Indexatie pensioenen bij gedeeltelijk opbouw bij pensioenfonds
13 augustus 2024In de afgelopen maanden heeft Rechtbank Midden-Nederland tweemaal uitspraak gedaan over een indexatievraagstuk waarbij de pensioenen van de betreffende (oud-)werknemers een aantal jaren waren opgebouwd bij een verzekeraar en een aantal jaren bij een bedrijfstakpensioenfonds. De beide vraagstukken hebben een link met de versoepelde regelgeving omtrent het indexeren door pensioenfondsen vooruitlopend op het nieuwe pensioensysteem. In beide gevallen oordeelt de rechtbank ten nadele van de werkgever met een aanzienlijk financiële schadelast tot gevolg.
De eerste casus
De eerste casus waarover Rechtbank Midden-Nederland zich onlangs heeft uitgesproken, gaat over een werkgever waarvan de activiteiten vallen onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds. Deze werkgever heeft gedurende een periode van 15 jaar de pensioenregeling ondergebracht bij een verzekeraar op grond van een van het pensioenfonds verkregen dispensatie. Na het eindigen van de dispensatie is de werkgever gaan deelnemen in de pensioenregeling van het betreffende pensioenfonds. De bij de verzekeraar opgebouwde pensioenen zijn achtergebleven bij de oude uitvoerder.
In het oorspronkelijke pensioenreglement van de werkgever was geen bepaling opgenomen ten aanzien van indexatie van de ingegane pensioenen en de opgebouwde pensioenen van gewezen deelnemers. In de latere versies van het pensioenreglement is de bepaling opgenomen dat ingegane en opgebouwde pensioenen jaarlijks zullen worden aangepast overeenkomst artikel 25 van het pensioenreglement van het pensioenfonds. In dit artikel staat beschreven dat ingegane en opgebouwde pensioenen jaarlijks zullen worden geïndexeerd indien de financiële positie van het pensioenfonds hiervoor toereikend is.
Bij de aansluiting bij het pensioenfonds heeft de werkgever met het pensioenfonds afgesproken dat de premievrije pensioenen bij de vorige uitvoerder zullen worden geïndexeerd bij het pensioenfonds en dat de werkgever hiervoor de verschuldigde koopsom zal voldoen. Medio 2022 heeft de werkgever de in de casus betrokken oud werknemers geïnformeerd dat ze de overeenkomst met het pensioenfonds om economische redenen ging beëindigen en de jaarlijkse indexatie derhalve zou stoppen. De oud werknemers zijn het hier niet mee eens en vorderen voor de rechtbank van de werkgever voortzetting van de indexaties. De werkgever beroept zich op een eenzijdig wijzigingsbeding dat is opgenomen in het pensioenreglement.
Overwegingen rechtbank
De kantonrechter overweegt dat tussen de werkgever en de oud werknemers geen aparte schriftelijke pensioentoezegging gold dan wel een pensioenovereenkomst. Ook de arbeidsovereenkomst bevat geen specifieke pensioenbepaling. Wel is duidelijk dat de werkgever onder de werkingssfeer van het pensioenfonds viel en voor een periode van 15 jaar was gedispenseerd op basis van een eigen pensioenregeling, welke was vervat in het pensioenreglement. Deze regeling was derhalve ook op de oud werknemers van toepassing. Tussen partijen is niet in discussie dat het pensioenreglement een indexatiebepaling bevat. In de jaren tot 2022 is de werkgever deze ook nagekomen.
Voor het invoeren van de nieuwe pensioenwetgeving zijn de wettelijke regels omtrent indexaties versoepeld en het pensioenfonds heeft hiervan gebruik gemaakt door in de jaren 2022 en 2023 (aanzienlijk) hogere indexaties toe te kennen dan in de voorgaande jaren, welke indexaties enkel mogelijk waren door de versoepelde regels. Ter voorkoming van een extra pensioenlast door deze indexaties wil de werkgever de pensioenafspraken eenzijdig wijzigen waarbij hij en beroep doet op artikel 19 Pensioenwet dan wel artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek.
Naar het oordeel van de rechter komt aan de werkgever geen beroep op artikel 19 Pensioenwet toe door de exacte tekst van het in het pensioenreglement opgenomen artikel betreffende de eenzijdige wijziging. Dit artikel zag op de gevolgen van de intrekking van de dispensatie en destijds heeft de werkgever geen beroep op het artikel gedaan.
Blijft over de inzet van artikel 7:611 BW waarin staat dat zowel werkgever als werknemer zich als goed werkgever en werknemer dienen te gedragen. Dit kan inhouden dat de werknemer, dit geldt ook voor oud werknemers, in kan moeten stemmen met een passend voorstel van de werkgever. Hierbij moet dan wel sprake zijn van gewijzigde omstandigheden aan de zijde van de werkgever.
De rechter oordeelt dat van gewijzigde omstandigheden voor de werkgever sprake is. Het pensioenfonds kan enkel de indexaties toekennen omdat de wettelijke regels hiervoor tijdelijk versoepeld zijn en hierop hoefde de werkgever niet bedacht te zijn. De werkgever heeft, gezien de financiële impact, een zwaarwichtig belang tot het beëindigen van de indexatieregeling.
Omdat de volledige indexatieregeling wordt stopgezet, en er door de werkgever geen enkel alternatief of vorm van compensatie wordt aangeboden aan de oud werknemers, oordeelt de rechter dat geen sprake is van een passend voorstel. De oud werknemers hoeven derhalve niet hun medewerking te verlenen aan het stopzetten van de volledige indexatieregeling. Met als gevolg dat de werkgever gehouden is aan het voldoen van de verschuldigde koopsom voor de reeds vastgestelde indexaties.
De tweede casus
De tweede casus is in de kern redelijk vergelijkbaar. De betreffende (oud) werknemers zijn of waren in dienst bij werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst en op basis hiervan deelnemer in de pensioenregeling die tot 2015 was ondergebracht bij een verzekeraar. Na afstemming met de ondernemingsraad besloot werkgever in 2015 om zich voor de toekomst aan te sluiten bij een (vrijwillig) bedrijfstakpensioenfonds. De opgebouwde pensioenen blijven achter bij de verzekeraar.
De pensioenregeling van het pensioenfonds bevat een indexatieregeling welke gekoppeld is aan de financiële positie van het pensioenfonds en het besluit van het bestuur van het pensioenfonds tot indexatie. Oorspronkelijk is de indexatie begrensd tot 2% per jaar en het bestuur kan hiervan afwijken. Aan de werknemers is gecommuniceerd dat de indexatieregeling van het pensioenfonds ook wordt toegepast op de pensioenen bij de verzekeraar en dat de werkgever hiervoor aan het pensioenfonds de verschuldigde koopsom zal voldoen.
Tot aan 2022 worden er door het pensioenfonds geen indexaties toegekend en begin 2022 wordt een beperkte indexatie toegekend conform de bepalingen van het pensioenfonds. Door, wederom, de versoepelde wettelijke regels omtrent indexaties besluit het bestuur van het pensioenfonds om in 2022 nogmaals een indexatie toe te kennen en per 1 januari 2023 een aanzienlijke indexatie toe te kennen. Ook per 1 januari 2024 kent het fonds een aanzienlijke indexatie toe.
Omdat deze indexaties aanzienlijk hoger liggen dan het voorheen geldende maximum van 2% per jaar wil de werkgever met terugwerkende kracht de indexatieafspraken met de (oud) werknemers wijzigen. Hij heeft nooit de intentie gehad om op de pensioenen bij de verzekeraar een hogere indexatie toe te kennen dan 2% per jaar. De (oud) werknemers stemmen hiermee niet in en eisen nakoming van de indexatieafspraken.
De pensioentoezegging van de werkgever houdt naar het oordeel van de rechter in dat aan de (gewezen) deelnemers een indexatieperspectief is geboden dat afhankelijk is van het oordeel van een derde partij, te weten het bestuur van het pensioenfonds. De werkgever dient een indexatiebesluit van het bestuur te volgen. Dat de wettelijke regels voor een indexatiebesluit door het bestuur van het pensioenfonds zijn versoepeld, waardoor er hoge indexaties kunnen worden toegekend, maakt dit niet anders. Verder heeft de werkgever zich geconformeerd aan het pensioenreglement van het pensioenfonds en hierin is opgenomen dat het bestuur te allen tijde het toeslagbeleid, en de daarbij behorende voorwaarden, kan wijzigen.
Wederom oordeelt de kantonrechter ten voordele van de (oud) werknemers met alle financiële gevolgen voor de werkgever van dien.
Conclusie
Dat het wijzigen van pensioenuitvoerder voor de nodige discussies kan leiden, heeft de rechtspraak al diverse malen laten zien. De overstap van een eigen pensioenregeling naar de pensioenregeling van een (verplicht) pensioenfonds is op zichzelf geen bijzondere casus. De casus wordt pas bijzonder als de werkgever besluit, of hiertoe door het pensioenfonds gedwongen wordt, om de indexatieregeling van het pensioenfonds ook toe te passen op de opgebouwde pensioenen bij, doorgaans, de verzekeraar.
De financiële gevolgen voor de werkgever zijn het gevolg van de keuze om de besluiten van een derde partij, het bestuur van het pensioenfonds, die de indexatie toekent vanuit de dekkingsgraad van het pensioenfonds, ook toe te passen op de pensioenregeling waarbij voor de indexatie daadwerkelijk een koopsom verschuldigd is.
De beide uitspraken laten duidelijk zien dat het aanpassen van de pensioenregeling, of de daarin opgenomen indexatiebepalingen, door de rechtspraak niet lichtzinnig wordt toegestaan. Werkgevers moeten zich dit bewust zijn wanneer ze met hun werknemers afspraken maken omtrent indexaties van hun pensioenen.
Meer informatie of vragen?
Neemt u dan gerust contact op met onze pensioen expert Paul van Ravenzwaaij. Dat kan telefonisch via 088 627 22 20 of per e-mail via paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl.