Eens BPF-plichtig, altijd BPF-plichtig?

26 oktober 2021

Met grote regelmaat is er een juridische discussie ten aanzien van de verplichtstelling tot aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds. Grote vraag is dan doorgaans of de werkzaamheden van de onderneming overeenkomen met hetgeen is benoemd in het verplichtstellingsbesluit van het betreffende pensioenfonds. En als dit vandaag wel het geval is, betekent dit nog niet dat dit in het verleden ook steeds het geval was.

Wettelijk kader

Bedrijfstakpensioenfondsen ontlenen hun bestaansrecht aan de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet BPF). Op basis hiervan kan het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak, dat een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, aan de Minister van SZW vragen om deelname aan het pensioenfonds verplicht te stellen voor een of meer bepaalde groepen personen die in de bedrijfstak werkzaam zijn.

Nadat de Minister de verplichtstelling heeft toegekend, die wordt vastgelegd in het verplichtstellingsbesluit van het pensioenfonds, zijn de deelnemers en hun werkgevers, verplicht om de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het pensioenfonds na te leven. 

Welke werknemer onder de werkingssfeer van het pensioenfonds valt, en derhalve zijn werkgever, moet dus zijn vastgelegd in het verplichtstellingsbesluit van het pensioenfonds. Of deze werknemer ook in het verleden onder de werkingssfeer van het fonds viel, zal moeten worden beoordeeld aan de hand van het destijds geldende verplichtstellingsbesluit, met als mogelijk gevolg dat de werknemer vandaag de dag wel onder de werkingssfeer valt en (bijvoorbeeld) vorig jaar niet.    

De praktijk

Voor de praktijk zal aansluiting worden gezocht worden bij de uitspraak die Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onlangs heeft gedaan. De betreffende casus zag op de vraag of de administratieve holding van twee onder een pensioenfonds vallende ondernemingen zelf ook onder de werkingssfeer van het pensioenfonds viel. Beide ondernemingen houden zich bezig met de verzorging van intramurale en/of extramurale zorg (exploitatie huizen en dagverblijven voor verstandelijk gehandicapten).

Waar het Hof eerst uitgebreid op ingaat, is hoe een verplichtstellingsbesluit moet worden beoordeeld. Volgens vaste rechtspraak geldt in beginsel de bewoording in het besluit en een eventueel daarbij behorende toelichting (de zogenaamde 'cao-norm'). Het gaat niet om wat partijen hebben bedoeld, maar om de betekenis die naar objectieve maatstaven uit de bewoording van het verplichtstellingsbesluit volgt. Er kan dus geen betekenis worden toegekend aan andere stukken dan het verplichtstellingsbesluit. Voor degene voor wie het verplichtstellingsbesluit geldt, zou dan namelijk onvoldoende duidelijk zijn welke bronnen wel en welke niet bij de uitleg mogen worden betrokken.

Kort samengevat moet de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit zo geformuleerd zijn dat het voor de gemiddelde werkgever bij lezing ervan duidelijk is, of naar objectieve maatstaven redelijkerwijs duidelijk moet zijn, dat zijn bedrijfsactiviteit onder het verplichtstellingsbesluit valt.

In de jaren waarover de discussie ging, stond in het verplichtstellingsbesluit als omschrijving voor werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg: "de rechtspersoon die zorg of hulp verleent in een of meer van de volgende vormen". Deze vormen zijn vervolgens vermeld. Daar de holding zelf geen enkele vorm van zorg verleende, kwam het Hof tot zijn oordeel dat de holding niet onder de werkingssfeer van het pensioenfonds viel. De beide dochterondernemingen wel, maar dit was ook geen discussie tussen partijen.     

Het pensioenfonds probeerde het nog met de stelling dat de verplichtstelling per 2021 was verduidelijkt door expliciet toe te voegen dat ook de holding onder de werkingssfeer valt. Naar de mening van het Hof bevestigde dit enkel maar het oordeel van het Hof dat dit dus voor de jaren tot 2021 niet het geval was. Anders was een aanpassing van de tekst van het verplichtstellingsbesluit niet noodzakelijk.

Conclusie

Of een onderneming onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds valt, zal moeten worden beoordeeld aan de hand van het verplichtstellingsbesluit van het betreffende pensioenfonds. Hierbij is van belang dat het voor de gemiddelde werkgever, op basis van de tekst van het besluit, duidelijk is of zijn bedrijfsactiviteit onder het verplichtstellingsbesluit valt.

De betreffende casus laat echter ook zien dat de situatie in het verleden, op basis van dezelfde bedrijfsactiviteit, anders kan liggen. Een onduidelijkheid in de verplichtstelling wordt door het pensioenfonds nog wel eens verduidelijkt door een aanpassing van de tekst van het besluit, maar dit maakt niet dat de aangepaste tekst dan ook bepalend is voor het verleden. Dit maakt dat een werkgever die in een discussie met een pensioenfonds is verwikkeld over de werkingssfeer goed moet nagaan wat de exacte bewoordingen waren in de eerdere verplichtstellingsbesluiten indien de discussie over een verplichte aansluiting zich ook uitstrekt over het verleden.

Meer informatie of vragen?

Neemt u dan gerust contact op met onze pensioenspecialist Paul van Ravenzwaaij.

Paul is bereikbaar via e-mail, paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl maar ook telefonisch via 088 627 22 20.