De streefregeling blijft gemoederen bezighouden

19 oktober 2020

De meeste pensioenregelingen zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst (eindloon- of middelloonregeling) of een premieovereenkomst. In het verleden was het echter ook niet ongebruikelijk dat de werkgever een zogenaamde ‘streefregeling’ toezegde aan zijn werknemer(s). Hierbij wordt middels de opbouw van een pensioenkapitaal gestreefd naar een bepaald pensioenresultaat. Dat dit in de praktijk tot de nodige discussie kan leiden, is goed zichtbaar in de rechtspraak.

Het juridische kader

Onder de destijds geldende Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) bestond de mogelijkheid om de werknemer een pensioenverzekering te laten afsluiten bij een verzekeringsmaatschappij ter afdekking van de aan hem/haar gedane pensioentoezegging. Hierbij was het zeer gebruikelijk dat het ging om een pensioenverzekering op basis van een gegarandeerd eindkapitaal dat op de pensioendatum moest worden omgezet in een levenslang ouderdomspensioen (en partnerpensioen). De hoogte van het verzekerd kapitaal werd, op basis van bepaalde aannames, bepaald aan de hand van de pensioenuitkering. Feitelijk was de pensioentoezegging aan de werknemer dus een bepaalde pensioenuitkering die moest voortkomen uit de afgesloten pensioenverzekering. Of deze verzekering uiteindelijk ook de pensioenuitkering oplevert, is afhankelijk van de, op de pensioendatum geldende, tarieven voor de aankoop van het pensioen.

Door de komst van de Pensioenwet is het fenomeen streefregeling uitgebannen. De werknemer heeft sindsdien aanspraak op óf een uitkeringsovereenkomst óf een premieovereenkomst óf een kapitaalovereenkomst. Deze laatste lijkt qua uitvoering op de streefregeling, maar kent als wezenlijk verschil dat er geen vastgestelde pensioenuitkering meer wordt beoogd. Bij de invoering van de Pensioenwet in 2007 is er een overgangsrecht gekomen voor lopende streefregelingen.

Ten aanzien van het vaststellen van het verzekerd kapitaal in de streefregeling speelt de rentestand die geldt bij de aankoop van het pensioen, een belangrijke rol. In de jaren '90 was het gebruikelijk dat bij het vaststellen van het verzekerd kapitaal werd uitgegaan van de geldende markrente. Dat was conform de opvatting van de Pensioen- en Verzekeringskamer. Sinds de wijziging van de fiscale wetgeving in 1999 gold hierbij echter een minimale rekenrente van 4% netto.

De casus

Een van de casussen waarover de rechtbank zich onlangs heeft uitgelaten ging over de situatie dat aan een werknemer in 1981 een pensioen is toegezegd op basis van een kapitaalverzekering bij een verzekeraar. Hierbij is van belang dat het verzekerd kapitaal is gebaseerd op de huidige pensioengrondslag en bij verhoging hiervan zal worden aangepast. Het uit de verzekering voortvloeiende kapitaal, alsmede de winstuitkeringen, zullen worden aangewend voor de aankoop van pensioen.

Het verzekerd kapitaal is gebaseerd op een jaarlijks ouderdomspensioen van 1,75% van de geldende pensioengrondslag. De verhoging van de pensioengrondslag tot 55-jarige leeftijd heeft ook gevolgen voor de verstreken dienstjaren (backservice), hierna enkel nog voor de toekomstige dienstjaren. Indien uit het opgebouwde verzekerd kapitaal een ander pensioen is aan te kopen dan conform de genoemde uitgangspunten, dan zijn de gevolgen hiervan voor de werknemer.

In de pensioenbrief uit 1981 wordt uitgegaan van de geldende tariefstelling voor de aankoop van de pensioenuitkeringen. In 2004 wordt de pensioenregeling aangepast aan de gewijzigde fiscale wetgeving. In de nieuwe pensioenbrief wordt meteen opgenomen dat het verzekerd kapitaal voortaan wordt bepaald op basis van een vaste rekenrente van 5,5% op de pensioendatum. De werknemer heeft de betreffende pensioenbrief nooit ondertekend. In 2009 wijst de verzekeraar de werkgever er op dat de genoemde rekenrente van 5,5% hoger is dan de marktrente op dat moment en biedt aan om deze te verlagen naar 4,4%. Hiermee kan een pensioentekort voor de werknemer worden voorkomen. De werkgever gaat niet in op dit aanbod.  

In 2015 komt de werknemer er achter dat het verzekerd kapitaal veel te laag is voor de aankoop van het toegezegde pensioen en dat dit grotendeels komt door de gehanteerde rekenrente. Hij spreekt zijn werkgever hier op aan.

Overwegingen rechtbank

De kantonrechter was in eerste aanleg van mening dat de pensioenregeling moest worden aangemerkt als beschikbare premieregeling en dat de werkgever met het voldoen van de premie aan zijn verplichtingen had voldaan. Het Hof ging hierin echter niet mee en kwalificeert de regeling als een kapitaalverzekering met pensioenclausule, die is gebaseerd op het gematigde eindloonsysteem. Een streefregeling dus.

Ten aanzien van de gehanteerde rekenrente oordeelt het Hof dat in de pensioenbrief uit 1981 wordt gesproken van de actuele tariefstelling. Met de aanpassing van de rekenrente in 2004 naar een vast percentage van 5,5% heeft de werknemer nooit ingestemd. Dit blijkt uit het feit dat hij de pensioenbrief 2004 nooit voor akkoord getekend heeft. Wel geldt, op grond van de fiscale wetgeving, een minimale rekenrente van 4% netto. Bij de betreffende verzekeraar komt dit overeen met 4,4% bruto.

De argumenten van de werkgever dat de werknemer zelf pensioendeskundig was en dus alle doorgevoerde wijzigingen had kunnen overzien, maakt het oordeel van het Hof niet anders. Ook een beroep op verjaring, wederom gebaseerd op de kennis van de werknemer, haalt het niet in de ogen van het Hof. De werkgever wordt veroordeeld om een aanvullende koopsom te storten waardoor het verzekerd kapitaal op het niveau komt van de in 1981 gedane pensioentoezegging, uitgaande van de geldende marktrente met een minimum van de genoemde 4,4%.

De praktijk

De streefregeling was tot aan de invoering van de Pensioenwet een redelijk populaire pensioentoezegging. Dit betekent dat er een aanzienlijk aantal werknemers in Nederland is met een vergelijkbare situatie als hiervoor geschetst en dat dus een groot aantal werkgevers kan worden geconfronteerd met een claim van een werknemer wegens een te laag pensioen.

De rentestand in het huidige tarief voor de aankoop van het pensioen is aanzienlijk lager dan de genoemde 4,4%. De impact hiervan op de pensioenuitkering komt voor rekening van de werknemer, omdat dit onderdeel was van de pensioentoezegging. Een te laag verzekerd kapitaal komt echter ten laste van de werkgever indien de gehanteerde rekenrente hierbij niet in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. Werkgevers moeten dus beducht zijn op claims van (oud) werknemers waaraan ze ooit een streefregeling hebben toegezegd.

Meer informatie?

Voor meer informatie over de streefregeling of indien u overige vragen heeft met betrekking tot pensioen, kunt u contact opnemen met onze pensioenadviseur Paul van Ravenzwaaij, telefoon 088 627 22 20, e-mail: paul.vanravenzwaaij@pellicaan.nl.