Bestuurder van aannemingsbedrijf niet aansprakelijk voor het niet afbouwen van een woning

10 juli 2019

Inleiding

In een recente zaak bij Hof Den Haag is de bestuurder van een aannemingsbedrijf aansprakelijk gesteld door de opdrachtgevers van het aannemingsbedrijf voor het niet afbouwen van hun woning. In deze zaak oordeelt het Hof – net als de rechtbank in eerste aanleg - dat de bestuurder geen persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt en dus niet persoonlijk aansprakelijk was.

Casus

Op 10 oktober 2008 hebben twee particuliere opdrachtgevers voor de bouw van hun woning een (aannemings)overeenkomst gesloten met een aannemingsbedrijf. Nadat er een geschil is ontstaan, hebben de opdrachtgevers een factuur onbetaald gelaten. Het aannemingsbedrijf heeft vervolgens haar bouwwerkzaamheden gestaakt. Op 9 april 2010 zijn partijen een minnelijke regeling overeengekomen op basis waarvan de opdrachtgevers uiterlijk op 16 april 2010 een bedrag van € 116.000 op de derdengeldenrekening van hun advocaat zouden storten.

Pas een week na de afgesproken datum, op 23 april 2010, bericht de advocaat het bedrag te hebben ontvangen van de opdrachtgevers. Het aannemingsbedrijf heeft hierdoor een afspraak met een Duitse leverancier moeten afzeggen. Bij brief van 20 augustus 2010 hebben de opdrachtgevers de aannemingsovereenkomst partieel ontbonden en een andere aannemer ingeschakeld om de woning af te bouwen. Op 31 juli 2012 is het aannemingsbedrijf failliet verklaard.

Procedure in eerste aanleg

De opdrachtgevers hebben in eerste aanleg de bestuurder van het aannemingsbedrijf aansprakelijk gesteld. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat het aannemingsbedrijf tekort is geschoten in de op haar rustende verplichtingen jegens de opdrachtgevers. Aan de bestuurdersaansprakelijkheidsvraag komt de rechtbank dus niet toe.

Procedure in hoger beroep

In hoger beroep kan volgens de opdrachtgevers de bestuurder van het aannemingsbedrijf wel degelijk een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, omdat (i) het aannemingsbedrijf de minnelijke regeling is aangegaan terwijl de bestuurder wist of behoorde te weten dat het aannemingsbedrijf niet de financiële middelen had om die regeling na te komen en het aannemingsbedrijf geen verhaal zou bieden voor de door de opdrachtgevers te lijden schade, (ii) de bestuurder van het aannemingsbedrijf niet van start is gegaan met het afbouwen van de woning nadat de opdrachtgevers de € 116.000,- hadden gestort en de bestuurder niet tegen de opdrachtgevers heeft gezegd dat het aannemingsbedrijf financieel niet in staat was haar verplichting onder de vaststellingsovereenkomst tot afbouw na te komen, en (iii) het aannemingsbedrijf aanbetalingen in strijd met de aannemingsovereenkomst niet heeft gebruikt om prefab-onderdelen voor de woning te betalen.

Oordeel van het Hof

Het Hof oordeelt dat de bestuurder bij het aangaan van de minnelijke regeling niet wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat het aannemingsbedrijf haar financiële verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou kunnen bieden voor de schade. De faillissementsverslagen geven geen duidelijkheid in hoeverre het aannemingsbedrijf ten tijde van het aangaan van de minnelijke regeling op korte, dan wel langere termijn aan haar financiële verplichtingen kon voldoen. Voorts hebben de opdrachtgevers niet voldoende toegelicht op welke wijze de betrokkenheid van het aannemingsbedrijf bij (andere) gerechtelijke procedures ertoe leidde dat het het aannemingsbedrijf aan financiële middelen ontbrak.

Evenmin volgt het Hof de opdrachtgevers in hun standpunt dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt treft in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst ná de minnelijke regeling van 9 april 2010. Uit de geschetste gang van zaken na het aangaan van de minnelijke regeling blijkt eerder dat het aan de opdrachtgevers zelf te wijten is dat het aannemingsbedrijf de woning niet heeft afgebouwd. Op grond van de feitelijke gang van zaken is het hof aldus met de rechtbank van oordeel dat omstandigheden die voor rekening en risico van de opdrachtgevers komen, ertoe hebben geleid dat het aannemingsbedrijf de woning niet heeft afgebouwd. Nu het aannemingsbedrijf hiervan geen verwijt valt te maken, treft haar bestuurder evenmin enig persoonlijk verwijt. Ook anderszins hebben de opdrachtgevers onvoldoende aangevoerd om tot een persoonlijk ernstig verwijt van de bestuurder te concluderen.

Conclusie

Uit deze zaak blijkt voornamelijk dat de bestuurder van een vennootschap pas aansprakelijk kan worden gesteld, indien komt vast te staan dat de vennootschap tekort is geschoten in de nakoming van een overeenkomst. Dat laatste is in deze zaak niet vast komen te staan, waardoor aan bestuurdersaansprakelijkheid niet wordt toegekomen.

Indien daarentegen komt vast te staan dat een vennootschap tekort is geschoten in de nakoming van een overeenkomst, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Slechts bij uitzondering kan een bestuurder van die vennootschap naast de vennootschap aansprakelijk worden gesteld. Dit kan het geval zijn als de bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld of heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld wanneer hem een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder kan bijvoorbeeld worden aangenomen in gevallen waarbij de bestuurder bij het aangaan van een overeenkomst wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake de benadeling geen ernstig verwijt kan worden.

Tot slot

Wenst u meer over dit onderwerp te weten? Neem dan gerust contact op met een ondernemingsrechtspecialist van Pellicaan Advocaten.