Beroep op vereenzelviging slaagt

7 augustus 2019

Inleiding

Degene die volledige of overheersende zeggenschap heeft over twee rechtspersonen kan misbruik maken van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen. In de regel kan dit misbruik worden aangemerkt als een onrechtmatige daad die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik wordt toegebracht.

Het misbruiken van het identiteitsverschil tussen twee rechtspersonen kan onder omstandigheden dermate ernstig zijn dat het wegdenken van het identiteitsverschil tussen de rechtspersonen de meest aangewezen vorm van redres is. Het wegdenken van het identiteitsverschil tussen twee afzonderlijke rechtspersonen wordt ‘vereenzelviging’ genoemd. Vereenzelviging maakt een inbreuk op het beginsel van rechtspersoonlijkheid.

De hoofdregel is dan ook dat vereenzelviging slechts in uitzonderlijke gevallen door de rechtbank wordt toegepast. Desondanks heeft Rechtbank Noord-Nederland recentelijk geoordeeld dat misbruik is gemaakt van het identiteitsverschil tussen twee rechtspersonen dat dermate ernstig is dat vereenzelviging de meest aangewezen vorm van redres is.

Casus

De eiser in het geding exploiteert een eenmanszaak die zich bezighoudt met projectbemiddeling tussen maritieme en/of aanverwante bedrijven.

De gedaagde in het geding is gespecialiseerd in scheepsbouw en opgericht op 4 juli 2013 onder de statutaire en handelsnaam Onderneming Y, hierna te noemen: de ‘Onderneming’. Op 23 oktober 2017 is de statutaire en handelsnaam gewijzigd in Onderneming X. Daarnaast is op 23 oktober 2017 een aan de Onderneming gelieerde vennootschap opgericht met de naam Onderneming Y, hierna te noemen: de ‘Zusteronderneming’. De Zusteronderneming is gevestigd op hetzelfde adres als de Onderneming en eveneens gespecialiseerd in scheepsbouw. De Onderneming en de Zusteronderneming hebben dezelfde bestuurder tevens aandeelhouder, hierna te noemen: de ‘DGA’.

Op 11 april 2016 is tussen eiser en de Onderneming een bemiddelingsovereenkomst gesloten. Eiser en de Onderneming zijn overeengekomen dat eiser recht heeft op provisie, indien eiser een opdracht tussen Onderneming Z en de Onderneming tot stand zou weten te brengen. Voorts is overeengekomen dat eiser aanspraak op provisie maakt indien vervolgopdrachten door Onderneming Z aan de Onderneming worden verstrekt voor soortgelijke of andersoortige projecten. Onderneming Z heeft vervolgens op 15 maart 2018 en 17 april 2018 twee soortgelijke aannemingsovereenkomsten gesloten met de Zusteronderneming betreffende de sectiebouw van een voorschip.

Eiser vordert de Onderneming te veroordelen tot betaling van de provisies. Eiser stelt zich onder meer op het standpunt dat de DGA en de Onderneming misbruik hebben gemaakt van het identiteitsverschil tussen de Onderneming en de Zusteronderneming. De opdrachten van Onderneming Z zijn doorgeschoven naar de Zusteronderneming, waardoor eiser op grond van de bemiddelingsovereenkomst geen aanspraak meer kon maken op de provisies.

De Onderneming betwist de standpunten van eiser.

Oordeel rechtbank

In dit geding staat de vraag centraal of de Onderneming onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld, omdat de door Onderneming Z verstrekte opdrachten bij de Zusteronderneming zijn ondergebracht in plaats van bij de Onderneming.

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van vereenzelviging en acht hierbij van belang dat de Onderneming en de Zusteronderneming op hetzelfde adres zijn gevestigd en – gelet op de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten volgens de uittreksels van de Kamer van Koophandel – gelijksoortige werkzaamheden verrichten. Voorts heeft de Zusteronderneming bij oprichting op 23 oktober 2017 de statutaire en handelsnaam van de Onderneming overgenomen, waarmee eiser heeft gecontracteerd. Ten slotte wordt aangenomen dat de DGA (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over zowel de Onderneming als de Zusteronderneming.

De rechtbank is van oordeel dat de Onderneming geen deugdelijke verklaring heeft gegeven voor het onderbrengen van de opdrachten van Onderneming Z bij de Zusteronderneming, terwijl de (indirect) aan deze opdrachten ten grondslag liggende bemiddelingsovereenkomst met de Onderneming is gesloten. Daarnaast heeft de DGA verklaard dat de scheepsbouw inmiddels weer onder de vlag van de Onderneming wordt uitgevoerd. Het bovengenoemde wijst er volgens de rechtbank op dat er eenvoudig tussen de Onderneming en de Zusteronderneming wordt geschakeld, indien de belangen van het concern en/of haar bestuurder daarmee zijn gediend, hetgeen temeer een grond vormt om vereenzelviging aan te nemen.

In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is geweest van het maken van misbruik van het identiteitsverschil tussen de Onderneming en de Zusteronderneming. Dit gemaakte misbruik moet als dermate ernstig worden aangemerkt, dat vereenzelviging de aangewezen vorm is om het misbruik van het identiteitsverschil ongedaan te maken.

Conclusie

Het is uitzonderlijk dat een rechtbank oordeelt dat sprake is van vereenzelviging. Het is immers vaste rechtspraak dat een rechtbank terughoudend is bij het aanvaarden van vereenzelviging. Degene die zich beroept op vereenzelviging zal in dat kader uitzonderlijke omstandigheden moeten aanvoeren. Daarnaast kan de rechter oordelen dat vereenzelviging te verstrekkende gevolgen met zich meebrengt voor de schuldenaar, ook indien de onrechtmatigheid van het handelen in rechte vaststaat.

In de praktijk geeft een rechtbank veelal de voorkeur aan het aannemen van een onrechtmatige daad, bestaande uit de betrokkenheid bij het misbruik van het identiteitsverschil tussen twee rechtspersonen.

Tot slot

Wenst u meer over dit onderwerp te weten, neem dan contact op met een ondernemingsrechtspecialist van Pellicaan Advocaten.